Constructie van een autowiel. Het autowiel bestaat uit een naaf, schild (of spaken), velgen en banden. De naaf van het niet-aangedreven wiel wordt door middel van wentellagers op de fusee of de lagerasstomp gemonteerd en met een moer daarop vastgezet. De wielnaaf is voorzien van meerdere bouten om de schijf aan de velg te bevestigen. De aandrijfwielnaaf wordt op de aandrijfastap gezet, op welke kan (worden gepositioneerd met een wig of permanent vastgeschroefd aan de aandrijfasflens (meestal op vrachtwagens) of aan een dop die verschuifbaar is gemonteerd op het spie-uiteinde van de aandrijfas. In grote vrachtwagens, vanwege de zware belasting, dubbele aandrijfwielen worden gebruikt, samengesteld uit één naaf en twee schijven met daaraan bevestigde velgen. Wielkern met velg. Het wielcentrum van de auto is geperst uit staalplaat met een velg die is gelast of geklonken, waarop de banden zijn gemonteerd. De wielschijf zit met een paar bouten aan de naaf vast. De gaten voor de bouten in de schijf hebben overeenkomstige taps toelopende of ronde boringen, en de basis van de boutmoeren is conisch of halfrond van vorm;. De gegenereerde wrijving beschermt de moeren tegen zelf losdraaien. Aan de wielschijf is een remtrommel bevestigd.